Hersenonderzoek toont nauwelijks overlap tussen mensen met schizofrenie
Mensen met de diagnose schizofrenie vertonen onderling grote verschillen. Slechts een verwaarloosbaar aantal identieke eigenschappen in de hersenen komt bij meer dan twee procent van de patiënten voor. Inzichten op basis van onderzoek op groepsniveau zeggen dus weinig over de individuele patiënt, schrijven de onderzoekers van onder meer het Radboudumc in het vakblad JAMA Psychiatry.
Radboud-onderzoekers Thomas Wolfers en André Marquand vergeleken voor hun onderzoek allereerst hersenscans van 250 gezonde proefpersonen met die van 218 patiënten met schizofrenie. Schizofreniepatiënten bleken als groep aantoonbaar te verschillen van de gezonde proefpersonen in de frontale hersenregio, het cerebellum en de temporale cortex. Bij bestudering van individuele patiënten bleken de verschillen echter zo groot dat er geen sprake is van een gemiddelde schizofreniepatiënt. Het onderzoek laat zien dat bijna ieder patiënt met schizofrenie zijn eigen biologische profiel heeft. De huidige methode van het stellen van een diagnose van psychiatrische aandoeningen op basis van symptomen heeft geen aantoonbare biologische basis, zegt Marquand.
“Variatie tussen patiënten zie je terug in de hersenen, maar ondanks deze enorme variatie krijgen al deze mensen dezelfde diagnose. Beter begrip van de biologie achter schizofrenie bereiken we dus niet door de gemiddelde patiënt te bestuderen. We moeten per patiënt in kaart brengen wat de oorzaken kunnen zijn van een stoornis. Inzichten op basis van onderzoek op groepsniveau zegt weinig over de individuele patiënt.”
De onderzoekers willen op basis van verschillen ten opzichte van een groepsgemiddelde een vingerafdruk van individuele hersenen maken. Wolfers: “In de praktijk weten psychiaters en psychologen heel goed dat iedere afzonderlijke patiënt een individu is met zijn eigen verhaal, geschiedenis en biologie. Toch hanteren wij diagnostische modellen die deze verschillen grotendeels negeren. Samen met onze collega’s in Europa stellen wij dit aan de orde.”
Het zal volgens Wolfers zeker lang duren voordat dit onderzoek door zal werken in de praktijk. “Maar op lange termijn hopen wij zo betere diagnoses en geïndividualiseerde therapieën voor patiënten te kunnen ontwikkelen.”