Hulpverlener schendt privacy vader, oordeelt tuchtrechter
Veel familieleden en naasten lopen in het contact met hulpverleners vast op het beroepsgeheim dat die hebben naar de cliënt. Maar geldt ook het omgekeerde? Een recente uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg wijst inderdaad een klein stukje in die richting. Ook familieleden hebben in zekere mate recht op bescherming van hun privacy.
Het College behandelde een klacht waarbij een vader de psychologe van zijn dochter benaderde met de uitdrukkelijke vraag om de dochter daarover niet te informeren. De behandelaar besloot om dat wél te doen. Daarop diende de vader de klacht in en de tuchtrechter gaf hem gelijk. De psychologe had zijn verzoek om een gesprek niet mogen delen met de dochter en de moeder. Bovendien had ze een interventie gepleegd door dat wel te doen en ook dat was niet correct, oordeelde het College.
Het College baseert zich op de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). Daarin staat dat ‘psychologen verplicht zijn tot geheimhouding van informatie voor zover de informatie van vertrouwelijke aard is.’ Die vertrouwelijkheid geldt niet alleen naar de cliënt, maar ook naar andere betrokkenen, leidde het College uit de Beroepscode af, en de vader is te beschouwen als zo’n betrokkene, aldus de uitspraak. De psycholoog had aan de vader moeten meedelen onder welke voorwaarden ze wel of niet akkoord kon gaan met zijn verzoek.
‘Voor MIND Ypsilon, als naastenvereniging, is deze uitspraak van belang, omdat deze erkent dat er ook met de naasten een “vertrouwensrelatie” kan bestaan’, aldus directeur Bert Stavenuiter: ‘Ypsilon is groot pleitbezorger van het triadisch model, waarbij patiënt, behandelaar en naaste alle drie meedenken en meewerken aan de beste zorg. Maar onze mensen horen nog te vaak dat behandelaars naasten niet te woord willen staan of weigeren de naaste als informatiebron te gebruiken, omdat de patiënt geen toestemming geeft. Daar kan een goede reden voor zijn, maar deze uitspraak laat maar weer eens zien hoe ingewikkeld het ligt.’
Stavenuiter verwijst naar de generieke module ‘Samenwerking en ondersteuning van naasten’. Daarin staat beschreven wat hulpverleners wel en niet met naasten mogen delen en hoe ze naasten kunnen ondersteunen. ‘Dat vergt een basishouding die van samenwerking uitgaat.’ Als voorzitter van de werkgroep die de kwaliteitsstandaard momenteel herziet wil Stavenuiter zich sterk maken voor een handreiking die aan behandelaars, cliënten én naasten meer duidelijkheid biedt hoe ze hiermee kunnen omgaan.
Klik hier voor de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in deze zaak: